Ze zeggen tegen mij:
“Wat komt er uit van de woorden van de HEER?” Ik ben U, mijn Herder, nooit ontvlucht, naar een onheilsdag heb ik nooit uitgezien. U weet wat over mijn lippen komt, al mijn woorden zijn U bekend. Word niet mijn ondergang – niet U! U bent toch mijn toevlucht in tijden van nood? Laat mijn achtervolgers te schande staan – niet mij! Laat hen ten onder gaan – niet mij! Breng onheil over hen, tref hen, tref hen dodelijk.’
De sabbat als heilige dag.
Dit zei de HEER tegen mij:
‘Ga in de Volkspoort staan, die de koningen van Juda plegen te gebruiken, en in de andere poorten van Jeruzalem. Verkondig daar:
Koningen van Juda, inwoners van Juda en Jeruzalem, jullie die door deze poorten naar binnen gaan, luister naar de woorden van de HEER. Dit zegt de HEER:
Wacht je er terdege voor om op sabbat goederen door de poorten van Jeruzalem naar binnen te brengen en om uit jullie huizen goederen naar buiten te brengen. Verricht ook verder geen enkele bezigheid en vier de sabbat als heilige dag zoals Ik jullie voorouders geboden heb. Maar zij luisterden niet, schonken Mij geen gehoor; zij waren halsstarrig en ongehoorzaam en lieten zich niet terechtwijzen. Als jullie wel naar Mij luisteren – spreekt de HEER – en op sabbat geen goederen door de poorten van deze stad naar binnen brengen, de sabbat als heilige dag vieren en niet werken, dan zullen Davids troonopvolgers door de poorten van deze stad naar binnen gaan, gezeten op paarden of rijdend op wagens en vergezeld van hun raadsheren en de inwoners van Juda en Jeruzalem. Dan zal deze stad altijd bewoond blijven. En uit de steden van Juda, de omgeving van Jeruzalem, het stamgebied van Benjamin, het heuvelland, het bergland en de Negev zal men brandoffers, vredeoffers, graanoffers, dankoffers en wierook naar de tempel van de HEER brengen. Maar als jullie geen gehoor geven aan Mijn gebod om de sabbat als heilige dag te vieren, als jullie op die dag goederen door de poorten van Jeruzalem naar binnen blijven brengen, zal Ik de poorten in vlammen doen opgaan, en zal vuur de burchten van Jeruzalem verteren – en niemand die het zal blussen.’